Het kabinet heeft in een brief aan de Tweede Kamer een voorstel gedaan om de belastingheffing in Box III op spaargeld te verminderen. Daarvan is overigens de tegenhanger dat voor veel belastingplichtigen de heffing over overig vermogen omhoog zal gaan. Ook zal het tarief dat in Box III over het fictieve rendement wordt berekend van nu 30% omhoog gaan naar 33%. De beoogde ingangsdatum is 2022.
Hoe ziet het plan er in concreto uit?
Spaargeld wordt in de toekomst als een aparte categorie behandeld. Voor de definitie van spaargeld zal worden aangesloten bij de definitie uit de Wet op het Financieel Toezicht voor het begrip deposito. Grosso Modo komt het erop neer dat het geld op een rekening moet staan en vaststaat dat de inleg wordt terugbetaald. Een onderhandse lening aan bijvoorbeeld een kind is dus geen spaargeld.
Het huidige heffingsvrij vermogen (thans € 30.846 en het dubbele voor partners) blijft qua bedrag gehandhaafd, maar nieuw is dat als dit drempelbedrag wordt overschreden het gehele vermogen in Box III belast wordt. Bedraagt het vermogen dus € 30.847 of meer dan vervalt het gehele heffingsvrije vermogen.
Voor het spaargeld wordt een apart laag fictief rendement in acht genomen, vooralsnog wordt uitgegaan van 0,09%. Dit percentage zal meebewegen met de renteontwikkeling. Vervolgens zal de eerste € 400 aan fictief rendement worden vrijgesteld. Bij een percentage van 0,09% betekent dit dat tot een spaarsaldo van € 444.444 er geen belasting in Box III behoeft te worden betaald. Daar komt het bedrag van € 440.000 vandaan dat in de media-uitingen van het Ministerie wordt genoemd. Echter, het is goed te realiseren dat het percentage van 0,09% wijzigt als de rente op enig moment weer omhoog gaat. Stel dat de rente stijgt naar 0,5%, dan is spaargeld al belast vanaf € 80.000.
En hoe dan verder met de heffing op ander vermogen?
Zoals in de inleiding al aangekondigd zullen de mensen die in ander vermogen hebben belegd voor een belangrijk deel de rekening moeten betalen van deze wijziging.
Allereerst vervalt de huidige schijf van vermogen tot (afgerond) € 1.000.000. Wordt over deze eerste schijf nu nog een rendement van 4,22% berekend, dat wordt straks 5,33% over het gehele vermogen. Dat betekent een verhoging van de belastingdruk van meer dan € 3.000 per jaar.
Een andere belangrijke wijziging is dat schulden in het vervolg niet meer tegen hetzelfde tarief worden verrekend als bezittingen. Daar waar de bezittingen worden belast tegen 5,33%, worden de schulden verrekend tegen 3,03%. Koop je nu bijvoorbeeld een tweede woning van € 300.000 met een hypotheek voor hetzelfde bedrag dan is het saldo van bezitting en schuld € 0, en betaal je dus geen belasting. In het nu voorgestelde systeem wordt het fictief inkomen op de woning bepaald op € 15.990 en de aftrek uit hoofde van de schuld op € 9.090. Per saldo zal er dus 33% belasting worden geheven over een bedrag van € 6.900, oftewel € 2.277.
De belasting wordt bepaald aan de hand van het vermogen zoals dat luidt op 1 januari. Dan lijkt het dus aantrekkelijk om vlak voor die datum bijvoorbeeld een aandelenportefeuille te verkopen en op die manier om te zetten in spaargeld, om vervolgens dat spaargeld na die datum weer te gebruiken voor de aankoop van aandelen. Is dat mogelijk?
Het grote verschil tussen de heffing over spaargeld en overig vermogen maakt het natuurlijk aantrekkelijk om rond de peildatum strategisch te gaan schuiven met de samenstelling van het vermogen (“peildatumarbitrage”). De Staatssecretaris heeft dit echter al onderkend en in zijn brief aangekondigd dat aanvullende wetgeving zal worden uitgedacht om dit tegen te gaan. Hoe die maatregelen er precies uit komen te zien blijft nog even in nevelen gehuld. De vraag is of het mogelijk zal blijken dit zo vorm te geven dat het voor de belastingdienst ook controleerbaar is.
Is deze maatregel nu gunstig voor spaarders?
Op het eerste gezicht wel. Belastingplichtigen met een aanzienlijk bedrag aan spaargeld betalen minder belasting. Althans, bij de huidige rentestand. Maar hierbij dient wel het volgende in ogenschouw te worden genomen. Enerzijds vervalt het heffingsvrije vermogen indien het spaargeld meer bedraagt dan het heffingsvrije vermogen en anderzijds gaat de maatregel pas in met ingang van 2022 (dus meer nog meer dan 2 jaar te gaan). Een snelle rekensom leert dat zodra de rente op spaargeld stijgt boven 1,3%, spaarders meer gaan betalen dan nu het geval is. Een rentevergoeding op spaargeld die boven de 1,3% ligt lijkt nu nog onrealistisch, maar de vraag is natuurlijk of dit niet in de (nabije) toekomst zal veranderen.
Het wrange is dat bij de introductie van het huidige stelsel van Box III aan het begin van dit millennium een percentage van fictief 4% werd gepresenteerd als super-vriendelijk want zelfs op staatsobligaties kreeg je immers meer. Vrij snel daarna is de neergang van de rendementen op spaargeld ingezet. Het zou nu extra zuur zijn als de aanpassing waar reeds vele jaren om wordt gevraagd op een moment komt waarvan achteraf blijkt dat de rentevergoeding op spaargeld op een historisch laagtepunt is beland, zodat spaarders in de toekomst wederom onevenredig zwaar belast zullen worden.
De definitieve wettekst moet nog gepubliceerd worden en uiteraard heeft ook ons parlement haar oordeel nog te vellen. We houden de vinger aan de pols.
Stel een vraag: