De Hoge Raad oordeelt, in afwijking van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zie hier), dat reservering van de herwaarderingswinst niet mogelijk is. Dit strookt namelijk niet met art. 15 ai Wet VPB 1969.
Belanghebbende, X bv, richt in 2007 E bv op. X bv brengt, binnen de f.e., voor € 3 mln een onroerende zaak in E bv in. De onroerende zaak wordt verhuurd aan F bv. F bv neemt de aandelen E bv in 2010 over voor € 18.000. Een en ander leidt tot een herwaarderingswinst van ruim € 2,5 mln bij X bv. X bv doteert de herwaarderingswinst aan een HIR. Volgens de inspecteur is dat echter niet mogelijk. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het de bedoeling is om in feite met terugwerkende kracht de interne overdrachtswinst alsnog bij de f.e. te belasten. Volgens het hof kan in principe aan de HIR worden gedoteerd, maar in casu niet, omdat het pand in 2007 is overgedragen, en de herinvestering pas in 2011 heeft plaatsgevonden. Een eventueel gevormde HIR had volgens het hof dan uiterlijk in 2010 aan de winst moeten zijn toegevoegd. X bv gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat reservering van de herwaarderingswinst niet mogelijk is. Volgens de Hoge Raad kan de herwaarderingswinst van art. 15ai lid 1 Wet VPB 1969 namelijk niet worden aangemerkt als een opbrengst bij vervreemding in de zin van art. 3.54 lid 1 Wet IB 2001. De Hoge Raad wijst daarbij op de wetsgeschiedenis van art. 15ai lid 1 Wet VPB 1969. Uit deze wetsgeschiedenis blijkt namelijk dat de wetgever uitstel van winstneming ‘over het ontvoegingstijdstip heen' heeft willen uitsluiten. De Hoge Raad merkt daarbij nog op dat de wetgever er in het bijzonder vanuit is gegaan dat vorming van een HIR niet mogelijk is voor de herwaarderingswinst van art. 15ai lid 1 Wet VPB 1969.
Bron: Taxlive, 3 april 2017
Stel een vraag: