Belanghebbende, X1 bv en X2 bv cs, is een fiscale eenheid voor de btw. Bestuurder en enig aandeelhouder van X1 bv is de heer B. Hij is in loondienst bij X1 bv. X2 bv is onderdeel van de fiscale eenheid en huurt zitplaatsen in een voetbalstadion. De heer D is een broer van B en is als projectleider in dienst van X2 bv. In geschil is of voor de huur van de zitplaatsen terecht aftrek van voorbelasting is geclaimd. Volgens Hof 's-Hertogenbosch heeft de inspecteur met betrekking tot het ter beschikking stellen van zitplaatsen aan de zakenrelaties niet het begin van bewijs geleverd dat als aan de zakenrelaties btw in rekening zou zijn gebracht deze bij hen in het geheel niet of hoofdzakelijk niet voor aftrek in aanmerking zou komen. De door X2 bv betaalde btw valt in zoverre dus niet onder de aftrekbeperking. Op het gebruik van de zitplaatsen door de broers B en D is de BUA-uitsluiting wel van toepassing. Aangezien de zakenrelaties tweederde van de zitplaatsen hebben gebruikt, is éénderde van de btw niet aftrekbaar. Partijen gaan in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat geen recht bestaat op aftrek van de in rekening gebrachte btw die betrekking heeft op het ter beschikking stellen van zitplaatsen aan de zakenrelaties. Aangezien X2 bv niet heeft bijgehouden welke zakenrelaties van de zitplaatsen gebruik hebben gemaakt, heeft zij de stelling van de inspecteur omtrent de niet-aftrekbaarheid van de btw onvoldoende gemotiveerd betwist. Het principale beroep van de Staatssecretaris is gegrond. Als een ondernemer zijn personeel in de gelegenheid stelt een sportwedstrijd bij te wonen, dan is het vermoeden gerechtvaardigd dat dit hun privédoeleinden dient en ligt het op de weg van de ondernemer dit vermoeden te ontzenuwen. Hij kan dit bijvoorbeeld doen door aannemelijk te maken dat het bijwonen van dat evenement plaatsvindt met (potentiële) zakenrelaties. In dat geval moet de inspecteur aannemelijk maken dat de diensten niettemin worden gebezigd ten behoeve van de persoonlijke doeleinden van het personeel. Het oordeel van het hof dat het persoonlijke belang van B en D bij het bezoeken van de wedstrijden met zakenrelaties overheersend was, geeft dus hetzij blijk van een onjuiste rechtsopvatting of dat oordeel is onvoldoende gemotiveerd. Het incidentele beroep van X1 bv en X2 bv cs is ook gegrond. Voor wat betreft dit laatste wordt de zaak verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden.
Bron: Taxlive, 29-6-2018
Stel een vraag: