De Hoge Raad heeft onlangs arrest gewezen in een zaak over dividendstripping. Nederlandse aandelen, waarop dividend onder inhouding van dividendbelasting werd uitgekeerd, werden door een Nederlandse bv uitgeleend aan haar in het Verenigd Koninkrijk gevestigde grootmoeder. Kort voor het moment van uitkeren van dividend werden de aandelen verplaatst van het effectendepot van de buitenlandse grootmoeder naar het depot van de Nederlandse kleindochter. Complicerende factor was dat de effectendepots in Frankrijk werden aangehouden. Hof Amsterdam heeft verzuimd te onderzoeken wie naar Frans recht op het moment, waarop dividenden werden uitgekeerd, houder was van de aandelen en als opbrengstgerechtigde kon worden aangemerkt. Als dat de Nederlandse bv was en zij ook de uiteindelijk gerechtigde was tot de dividenden, had de bv recht op verrekening van de ingehouden dividendbelasting. Om als uiteindelijk gerechtigde te kunnen worden aangemerkt dient iemand vrijelijk over de ontvangen dividenden te kunnen beschikken. Na verwijzing moet Hof Den Haag onderzoeken wie de houder van de aandelen was.
Indien na verwijzing komt vast te staan dat de bv in beginsel de hoedanigheid van uiteindelijk gerechtigde had, zal het verwijzingshof voorts de door Hof Amsterdam onbehandeld gelaten geschilpunten moeten beoordelen. Daartoe kan behoren een onderzoek naar de vraag of de bv een vaste inrichting had in het Verenigd Koninkrijk en, zo ja, welk bedrag van de winst van de bv toerekenbaar is aan die vaste inrichting.
Stel een vraag: