De zogenoemde herinvesteringsreserve (afgekort: ‘HIR’) is een veel gebruikte fiscale faciliteit om belastingheffing over boekwinsten van ondernemers uit te stellen. In een aantal recente uitspraken is de toepassing van de HIR verruimd.
De HIR kan aan de orde komen als een ondernemer een bedrijfsmiddel vervreemdt en daarmee een boekwinst realiseert. Directe afrekening kan dan worden voorkomen door deze boekwinst te reserveren in een HIR. Als er vervolgens binnen de termijn van deze regeling een kwalificerende herinvestering plaatsvindt, dan wordt deze reserve van de aanschaffings- of voortbrengingskosten van het nieuwe bedrijfsmiddel(len) afgeboekt. De fiscale claim is daardoor vanuit het vervreemde bedrijfsmiddel - via de HIR – overgegaan naar het nieuwe bedrijfsmiddel.
In een aantal recente uitspraken is de reikwijdte van de regeling van de HIR verruimd.
Hoge Raad; uitdelingscorrectie en de herinvesteringsreserve
De Hoge Raad heeft vorig jaar geoordeeld dat de vorming van een HIR ook mogelijk is in de volgende situatie.
Als een besloten vennootschap haar bedrijfsmiddel voor een te lage prijs aan haar aandeelhouder verkoopt, dan wordt het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van het bedrijfsmiddel en de te lage verkoopprijs, fiscaal aangemerkt als een winstuitdeling aan haar aandeelhouder. Dat betekent voor de B.V. dat er sprake is van een (hogere) boekwinst op het bedrijfsmiddel. De Hoge Raad heeft in zijn arrest bepaald dat dit deel van de boekwinst óók kan worden gereserveerd in een HIR, zolang er bij de belastingplichtige maar een herinvesteringsvoornemen bestaat.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden; opwaarderingswinst en de herinvesteringsreserve
De overdracht van een bedrijfsmiddel (met daarin een meerwaarde) van de ene B.V. naar een andere B.V. binnen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, wordt in beginsel fiscaal genegeerd. Deze overdracht is fiscaal dus niet zichtbaar. Als de fiscale eenheid tussen de overdrager en overnemer van het betreffende bedrijfsmiddel echter binnen een periode van 3 (of 6) jaren verbreekt, dan is er alsnog vennootschapsbelasting verschuldigd over het bedrag van de overgedragen meerwaarde. In dergelijke gevallen zal deze meerwaarde als ‘opwaarderingswinst’ bij de fiscale eenheid in aanmerking worden genomen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft dit jaar geoordeeld dat bij een verbreking van de fiscale eenheid de opwaarderingswinst niet zonder meer in de heffing valt. Ook de opwaarderingswinst komt in aanmerking voor de reservering in een HIR. Dat de belastingheffing mogelijk in een later jaar – het jaar van verbreking van de fiscale eenheid – pas aan de orde komt, staat daaraan niet in de weg. Uiteraard dient hierbij dan aan de voorwaarden voor de HIR te worden voldaan en dient de verbreking niet later plaats te vinden dan 3 jaar na het jaar waarin het bedrijfsmiddel binnen de fiscale eenheid is overgedragen.
Conclusie
De hierboven aangehaalde jurisprudentie heeft er recent toe geleid dat de HIR uitkomst kan bieden om belastingheffing uit te stellen, daar waar in het verleden belastingheffing over fiscaal in aanmerking te nemen winst definitief vast zou staan. De verbreking van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting hoeft vooralsnog niet zonder meer te leiden tot belastingheffing. Uiteraard is hiervoor noodzakelijk dat er bij belastingplichtige aantoonbaar sprake is van een herinvesteringsvoornemen.
Houd als ondernemer de fiscale faciliteit van de HIR, als middel om belastingheffing uit te stellen, daarom altijd goed in het achterhoofd.
Indien u meer wilt weten over de mogelijkheden die wet en jurisprudentie u in dit kader kunnen bieden, dan kunt uiteraard contact opnemen met één van onze adviseurs.
Stel een vraag: